Ierland voor beginners – 9 – Bazen en dienstmeiden (en rododendrons natuurlijk) …
Onze gastvrouw vindt Muckrock een schitterend idee. ‘Het weer is daar meestal beter dan hier,’ zegt ze. ‘Ik beklaag degenen die vandaag Beara doen.’
… Iets voor negen gaan we op pad. De weg naar Muckrock zou spectaculair mooi moeten zijn. Helaas … Rijden we niet in de regen, dan zitten we in de mist. Vertes vervagen, dalen verwateren, hoogtes hullen zich in wolken.
… Van Bantry naar Muckrock is het een kleine tachtig kilometer. In België doen we daar een uurtje over, ginder kost het ons bijna drie uur. Niet alleen zijn de wegen smal en bochtig, er is ook veel verkeer. Misschien zit het weekend daar voor iets tussen..
Muckrock House ligt in het Killarney National Park, een beschermd natuurgebied van 100.000 vierkante kilometer, en zowel het park als het huis zijn absolute publiekstrekkers. De autoparking staat afgeladen vol, bussen rijden op en af om hun lading te droppen. In het park zelf is er van die drukte weinig te merken. In zo’n uitgestrektheid steekt het niet op een bezoeker meer of minder.
… We wandelen naar de waterval (mooi, niet spectaculair), volgen het pad langs het riviertje, wringen ons door de rododendrons. De weergoden zijn ons genadig. De hemel is zilverwit, en met voldoende verbeelding zou je kunnen geloven dat er een zon achter schuilt. Wanneer het na een uur of twee toch weer begint te druppelen, bezoeken we het huis.
Tja … het rijk volk van weleer, kende er wat van. Slaapkamers, groter dan mijn benedenverdieping, rooksalons voor de heren, naaihoekjes voor de dames, kinderkamers waarin je een crèche zou kunnen beginnen, balzalen, ontvangstsalons, en – uiteraard – een biljartkamer. We raken aan de praat met een suppoost. Dat bezoekers slechts een beperkt deel van het kasteel te zien krijgen, dat er achter de deuren met ‘verboden toegang’ nog ettelijke vertrekken liggen. ‘Er waren vijfentwintig gastenslaapkamers,’ vertelt hij, ‘allemaal groter dan mijn huis. En ongeveer vijftig dienstmeiden, die een perfect gehoor dienden te hebben.’
Wat hij daar precies mee bedoelt, wordt duidelijk in het ondergrondse gedeelte (keukens, bijkeukens en wasplaatsen, ongeveer een voetbalveld groot). Een vrouwelijke suppoost die kan weggelopen zijn uit Mary Poppins, wijst ons op de lange rij bellen in de centrale gang. ‘Moment, please!’ Ze verdwijnt in een andere ruimte. Even later begint één van de bellen te klingelen. Daarna een tweede. En nog één, en nog. En ja, ze klinken allemaal net een beetje anders. ‘Elk geluid hoorde bij een specifieke kamer,’ legt ze uit als ze weer terug is. ‘Ingenieus, toch?’
… ‘Goed dat jij geen dienstmeid was in die tijd,’ zegt Didier als we alleen zijn. ‘Jij zou altijd in de verkeerde kamer hebben gestaan.’
… Ik wil tegenpruttelen. Dat mijn gehoor beter is dan het zijne, en dat ik echt wel een sol uit een mi kan houden. Ik doe het niet. ‘Ja,’ zeg ik, ‘welke bel ook, ik zou altijd in jouw kamer terechtkomen.’ Ik word ervoor beloond met een zoen.
… ’s Avonds na een lekker etentje bij Uncle Pete, gooi ik me weer op mijn sjaal. Om half vier in de morgen is hij af. Ik voel me glunderen. Nu ik voorzien ben op winter, wordt het zomer. Dat kan niet anders!
(wordt vervolgd)