De kronieken van liefde, lust en afzien – Iradj 12
De dag erna vertrok Iradj met een goedgevulde buidel en een gekrompen hart naar Turkije, het enige buitenland waarvoor hij geen toestemming moest vragen, omdat hij er naartoe kon met de bus.
… ‘Gevaarlijk?’ vroeg ik.
… Hij riep de dienster en bestelde twee koffies. ‘Zenuwslopend. Het alleen zijn, de vele controles, het vertoon van wapens … Toen we bij de grens kwamen, was ik drijfnat van het zweet. Ik zat naast een dame die mijn moeder had kunnen zijn, en dat werd mijn redding. Ze vermoedde hoe de vork aan de steel zat, denk ik. Ze deelde haar eten met mij, gaf me af en toe een kneepje in mijn hand. Toen de grenswacht haar aansprak, begon ze meteen te emmeren over de afspraak die we gingen missen, en welke kwalijke gevolgen dat zou hebben voor het vaderland. De man rolde met zijn ogen, maar liet ons gaan. Ik ging de grens over als zoon van een kippenboer, op zoek naar kuikens om mee te kweken, zodat ik onze heilige natie van voedsel kon voorzien.’
Over de rest walste hij snel heen. Iets te snel, vond ik. ‘Je reisde dus door naar de luchthaven, en daar stapte je het vliegtuig op. Waarom naar Brussel?’
… ‘Dat was de goedkoopste vlucht. Eigenlijk wilde ik naar Duitsland, omdat ik een beetje Duits sprak, maar die vlucht was twee keer zo duur.’ Hij haalde zijn schouders op.
… ‘En hoe ging het dan toen je hier arriveerde? Kwam je terecht in het Klein Kasteeltje?’
… ‘Dat bestond nog niet. Enfin, het gebouw stond er wel, maar ze waren het nog aan het inrichten. Ik kreeg een kamertje in een huis van het Rode Kruis, in Vilvoorde. Twee weken later werd ik naar Rollegem gestuurd, in West-Vlaanderen. Naar een transithuis.’
… ‘Je hebt dus nooit in een portiek moeten slapen? Of in een tentje in een park?’
… ‘Ingrid, jij hebt te veel fantasie.’
… ‘Nee,’ zei ik droogjes, ‘ik lees de krant.’
… Hij haalde zijn speculaasje uit de folie, doopte het in de koffie, knikte. ‘In de jaren tachtig was het makkelijker. Er waren niet veel asielzoekers, en ik sprak een mondje Duits en Engels. Mijn eerste woorden Nederlands leerde ik van mijn kamergenoot in Vilvoorde: een pintje alstublieft. Ik schreef het direct op in een notaboekje. Dat ben ik blijven doen. Intussen heb ik genoeg pagina’s volgekrabbeld om er de Boerentoren mee te behangen.’ De zon was doorheen de wolken gebroken. Hij trok zijn jasje uit, hing het netjes over een stoel. ‘Ik kan je over die periode minder vertellen dan ik zou willen, Ingrid. Er hangt een waas over. Een waas van bijna veertig jaar. Alleen de heel ingrijpende dingen, zowel goeie als slechte, blijven helder. Heb jij dat niet?’
Ik sloot mijn ogen, katapulteerde mezelf terug naar 1986, en wachtte op wat kwam bovendrijven. Eén moment. Rhodos, 25 juni. een warme wind die me bijna uit mijn sandalen blies, en ik die mijn man (nu ex) vertelde dat hij me de vorige avond zwanger had gemaakt. Zijn lacherige ongeloof, mijn zekerheid. Terecht. Precies negen maanden later werd onze zoon geboren. ‘Ja,’ zei ik, nog steeds met mijn ogen dicht. ‘Je hebt gelijk. Het ingrijpende blijft hangen, de rest verwasemt en verdwijnt, ook de dingen waarvan je op het moment dacht dat ze onvergetelijk waren.’