De kronieken van liefde, lust en afzien – Iradj – 11
Die week kwam er een abrupt einde aan Iradj’ poëzieclub. Hij was zichtbaar aangeslagen toen hij erover vertelde. Hij vond zijn woorden niet, sukkelde met de vervoeging van de werkwoorden. Het was dan ook niet minnetjes, wat hij had meegemaakt. Toen hij bij de straat kwam waar de cursus doorging, bleek die gebarricadeerd. Hij wilde rechtsomkeer maken, kreeg de kans niet.
… ‘Jij daar!’ Het was de agent van de markt. ‘Alweer zo ver van huis?’
… Iradj zei dat hij daar les volgde, toonde zijn mapje.
… De agent snokte het uit zijn hand, opende het. Er verscheen een grote grijns op zijn gezicht. En als de dag gekomen is, de dag van goed en kwaad, dan volg ik de profeet, bij zijn inspectie van de staat …
Iradj nam gegeneerd een slok Duvel. ‘Ze waren slecht, die jubelgedichten,’ zei hij, ‘en ze werden nog slechter door de manier waarop die man ze las. Ik kon wel door de grond zakken.’ Hij zag eruit alsof hij zich nog steeds schaamde.
… De man gaf hem het mapje terug. ‘Ga iets nuttigs doen, man. En nu oprotten. Gedaan met poëzie.’ Hij trok er een gezicht bij alsof hij mest rook.
… Iradj droop af. Naar huis. Een paar dagen later kwam hij te weten dat Arash, de senior van de dichters, was opgepakt. De week erna vlogen er nog twee van het clubje in de cel. Zijn vader riep hem op het matje. Waarom poëten werden opgepakt, vroeg hij. Of er soms iets op te biechten was?
… Rond de pot draaien, had geen zin. Iradj bekende dat de club folders had verspreid tegen het regime.
… ‘Jij ook?’
… ‘Ja.’
… Zonder een woord keerde zijn vader hem de rug toe, en gaf een van de jongens het bevel de familie samen te roepen.
Iradj zuchtte diep. Ik zuchtte met hem mee. Het verdict van de familie bleek even helder als pijnlijk. Voor de veiligheid van hemzelf en van allen die hem lief waren, moest hij het land uit.
… ‘Weet je, Ingrid …’ Hij nam zijn glas, zette het terug zonder ervan te drinken. ‘Drieëntwintig was ik toen. Zonder Narges, had ik die vlucht misschien wel spannend gevonden. Alleen naar een vreemd buitenland, een andere wereld ontdekken … ik had er de leeftijd voor, en ik besefte ook duivels goed dat ik geen toekomt had in Iran. In die tijd kon je daar enkel overleven zonder stem, zonder gezicht. Maar er was dat meisje, er waren die vlinders in mijn buik. Ik schreeuwde moord en brand, wat mijn familie allerminst verdiende, want iedereen offerde een stuk van zijn spaargeld op om mij te laten vertrekken.
… De redding kwam van Farnaz. Toen ik afscheid ging nemen van haar, stopte ze een briefje in mijn handen. Het telefoonnummer van de familie Jafari. In zeven haasten rende ik naar het dichtstbijzijnde huis met telefoon, en daar – in een onbekende woonkamer – hoorde ik haar stem voor de tweede keer. Ze wist nog wie ik was, ze kende die ene regel van mijn gedicht nog van buiten. Ze wenste me een veilige reis en een goed leven, en zei dat ze hoopte me ooit nog weer te zien. Toen vlogen er gevechtsvliegtuigen over, en werd de verbinding verbroken. Op trillende benen liep ik naar huis, en stopte mijn weinige spullen in een tas.’
(wordt vervolgd)
(de illustratie komt uit de collectie van Bozar, een werk van Magritte)