De kronieken van liefde, lust en afzien – Iradj – 7

Tureluurster/ april 17, 2024/ Geen categorie/ 0 commentaren

Het duurde vier maanden voor ik het meisje (dat ik intussen MIJN meisje noemde) terugzag. Zonder Farnaz zou ik al lang de moed hebben opgegeven, maar zij zweepte me voort. Zoals ze had voorspeld, vond ik Narges op een markt. Ze stond, samen met twee andere meisjes (zussen?), een oudere dame (moeder?) en een jongeman (broer?) bij een kraam met de belachelijke naam De tuin van Allah. Ze keurden gezamenlijk aubergines, een bezigheid die al hun aandacht opeiste, want de aubergine is voor Iran wat de aardappel is voor België: onmisbaar.
Ik herkende haar profiel, haar ogen, de sierlijke bewegingen van haar handen, en ik smolt waar ik stond. “Ga naar haar toe,” zei ik tegen mezelf, “spreek haar aan, zeg dat je al maanden van haar droomt en dat je al meer dan twintig gedichten schreef voor haar.” Ik kon het niet, niet met die oudere dame en die jongeman erbij. Ik bleef waar ik was, staarde, gaapte, bevroor.

Toen kreeg ik een stomp in mijn zij. Ik draaide me half om, stond bijna neus aan neus met een gewapende politieman. Eén van de vervelende soort – met een grimmige trek om zijn mond, en met een voorhoofd vol rimpels van het fronsen.  een voorhoofd vol rimpels van het fronsen.
“Wat sta jij hier te lummelen, man?”
“Ik zoek aubergines,” zei ik stomweg.
Hij keek me aandachtig aan. “Ik ken jou. Jij bent het kleine broertje van Aman. Flink opgegroeid. Ik zat in het leger met je broer. Ken je me niet meer?”
Ik schudde van nee.
“Waarom kom jij eigenlijk naar deze markt. Er zijn massa’s aubergines veel dichter bij je huis. Je weet toch …”
Zijn blik, peilend en ijskoud, beviel me niet. Ongetwijfeld een fanaat, strenger dan Khomeini zelf. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat mijn meisje en haar gezelschap het kraam verlieten. Ik moest hier ook weg. “Ik doe boodschappen voor oudjes,” zei ik snel. “En deze dame wilde absoluut aubergines uit de tuin van Allah.” Ik permitteerde me een lachje. “Ik vond het zelf ook een beetje onnozel. Volgens mij verschillen deze aubergines in niets van alle andere, maar ik heb het haar beloofd.”
“Wat is de naam van die dame?”
“Farnaz.”
“Familienaam?”
“Weet ik niet.”
“Goed,” zei hij. “Koop die aubergines en haast je naar waar je thuishoort.”
Het was of ik een slag in mijn gezicht kreeg. Ik bén hier thuis, wilde ik roepen. En dat ik wou lopen en stilstaan waar IK dat wilde, zonder gedoe. Gelukkig was mijn verstand sterker dan mijn hart. Ik bedankte hem, haastte me naar het kraam, kocht drie aubergines, en ging achter Narges aan.

(wordt vervolgd)

Deel dit bericht

Reageer hier