De kronieken van liefde, lust en afzien – Iradj – 5
Corona kreeg geen kuren, Iradj en ik evenmin. Twee weken na de bedevaart met mijn ma zaten hij en ik op het terrasje van De ware Jacob. ‘Hier sprak ik ook af voor mijn eerste verhaal,’ zei ik. ‘Met een puber. Naomi. Hoe heette jouw meisje?’
… ‘Narges.’
… ‘Kende je haar al toen de oorlog uitbrak?’
… ‘Nee. Dat was later. Ik leerde haar kennen op mijn twintigste. Een waar wonder met alle beperkingen die we kregen opgelegd.’
… ‘Vertel!’ Dat moest ik geen twee keer zeggen.
… Hij stak meteen van wal. ‘Ik wilde schrijver worden, dichter eigenlijk. Daarom volgde ik een poëziecursus.’
… ‘Mocht dat van het regime?’
… ‘Ja, zolang we Khomeini en Allah maar bejubelden.’
… ‘En deed je dat?’
… Hij knipoogde. ‘Er zaten altijd een paar jubelgedichten in mijn tasje. De rest moffelde ik weg tussen mijn kleren. Veel schreven we trouwens niet. Eigenlijk waren we een soort van verzetsgroepje. Poëzie was eerder een dekmantel. We kwamen samen in een vervallen gebouw in de binnenstad. Een sombere kamer op de derde etage. Een verdieping hoger, op zolder, was de poëzieklas van de meisjes. Zij hadden andere uren, zodat we elkaar niet tegen het lijf konden lopen.’
… ‘Maar dat gebeurde toch?’
… Hij knikte. ‘Ja, het was op een donderdagavond. Ik had net een gedicht voorgelezen, en ineens klonk er achter mij een stem, een vrouwenstem. “Heel mooi. Dat beeld van die bomen na de bom zal ik mijn leven lang onthouden.” Ik draaide me om, en daar stond ze: een droom die waar werd. Gesluierd, zoals was voorgeschreven, maar zelfs met een miljoen sluiers zou haar schoonheid zichtbaar zijn geweest. Ze glimlachte, wellicht om de algemene verbazing, en de mijne in het bijzonder, wuifde ons gedag en verdween. Niets te vroeg, want nog geen minuut later stak een agent van de zedenpolitie zijn hoofd om de deur. Ze moet hem gepasseerd zijn op de trap. Dat bedacht ik pas later. Op dat eigenste moment kon ik alleen maar aan dat meisje denken, en aan hoe ik met haar in contact kon komen.’ Er viel een lange stilte. ‘Rook jij,’ vroeg hij toen.
… ‘Ja.’
… ‘Ik niet meer, maar nu zou ik er graag eentje willen. Kan dat?’
… Dat kon …
(wordt vervolgd)