De kronieken van liefde, lust en afzien – Iradj – 3
Terwijl ik mijn uiterste best deed om mijn pikante lamsgehakt soldaat te maken (de porties in Urfa zijn onwaarschijnlijk groot) vertelde Iradj me over zijn broer Aman die gesneuveld was in een van die (grens)oorlogen. Het was zijn eerste grote trauma.
… ‘En toen kwam de revolutie van 1979,’ vervolgde hij. ‘De Sjah moest plaats maken voor ayatollah Ruhollah Khomeini, die de sharia invoerde. Mannen en vrouwen werden gescheiden – op straat, op school, in bus en trein. Vrouwen en meisjes moesten hun Westerse jurken en rokjes ruilen voor sluiers en verhullende kledij, de zedenpolitie strafte ongenadig iedere inbreuk.’
… ‘Onleefbaar,’ zei ik.
… ‘Viel wel mee.’ Hij glimlachte. ‘Voor mij toch. Mijn zussen hadden er veel meer last van. Buitenshuis werd hun persoonlijkheid weggeveegd, hun eigenheid. Ze werden paspoppen van het regime. Wij, jongens, hadden het stukken beter, en we hielpen elkaar. De mannen van de zedenpolitie hadden elk twee ogen en twee oren. Mijn vrienden en ik hadden er samen minstens honderd. We deden voorzichtig onze zin, en werkten dat verfoeilijke regime zo veel mogelijk tegen. Het was eigenlijk best spannend.’ Hij pauzeerde even, zijn blik versomberde. ‘Voor eventjes dan, want nog geen jaar na de revolutie viel het leger van Sadam Hoessein Iran binnen, en begon de eerste Golfoorlog.’
… ‘Die herinner ik me wél nog,’ zei ik, ‘vaag weliswaar.’
… ‘Een uitputtingsslag,’ zei hij. ‘Acht jaar hel en bijna een miljoen doden.’
… Ik wilde iets zeggen, wist niet wat. Mijn generatie had in België (nog) geen oorlog gekend, en het enige wat in mij opkwam was dat het zo moest blijven.
‘Meneer? Mevrouw? Fijf euro?’ Er stond een rozenverkoper aan onze tafel.
… Iradj wenkte de baas van het restaurant. ‘Hoeveel vrouwen zitten er hier?’ vroeg hij.
… De man speurde de zaal af. ‘Tien,’ zei hij uiteindelijk, ‘uw gezelschap inbegrepen.’
… ‘Dan koop ik een roos voor elk van hen,’ antwoordde Iradj, ‘maar alstublieft niet zeggen dat die van mij komt. Hij gaf de verkoper een briefje van 50 euro, zei iets in een taal die ik niet begreep (Farsi, kwam ik later te weten). De man knikte, boog, stopte de eigenaar van Urfa een boeketje in de handen, liep naar de deur. Hij zag er zielsgelukkig uit.
… ‘Echt wel genereus,’ zei ik, ‘dankjewel!’
… Iradj haalde zijn schouders op. ‘Aan bedelaars geef ik niets,’ zei hij, ‘mensen die gewoon op hun gat zitten met hun hand omhoog … nee. Werkers help ik graag. Dit land heeft MIJ ook geholpen. Ik wil iets terugdoen. Nog een glas wijn? Of ben je met de auto?’
… ‘Openbaar vervoer.’
… ‘Ik ook.’ Hij bestelde twee glazen. We klonken. Op het leven, op de vrijheid en op vrede. Precies op dat moment trilde mijn gsm. Wekkeralarm. Wilde ik nog thuis raken met de bus, dan moest ik nu vertrekken. Zo niet, werd het de benenwagen.
… ‘Welke kant moet je op?’ vroeg Iradj.
… ‘Dampoort.’
… ‘Ik ook.’
… Een half uurtje later namen we afscheid op het perron. Kreeg Corona geen kuren, dan zouden we elkaar snel terugzien.
(wordt vervolgd)