De kronieken van liefde, lust en afzien – Iradj – 1
2021 zette in als een slechte film: saai en troosteloos. De coronamaatregelen bleven van kracht, blauwe mondmaskers overheersten het straatbeeld, wilde je cultuur snuiven, dan moest je een tijdslot boeken. Alle spontaneïteit was foetsie.
… En ja, natuurlijk veegde ik regelmatig mijn voeten aan de voorschriften, al vergde dat een voortdurende staat van paraatheid. Er was immers een stel verklikkers in onze straat komen wonen: dertigers met de mentaliteit van uitgebluste honderdjarigen, die er een sport van maakten de politie te bellen.
… En – ramp, oh, ramp – ik mocht nog steeds niet werken. De wetteksten spraken elkaar behoorlijk tegen op dat vlak, maar het bestuur van het cultuurcentrum waar ik een lokaal huurde, hield het been stijf en de deuren dicht. Wilde ik mijn lessen hervatten, dan moest het digitaal – en dat vertikte ik. Geen haar op mijn hoofd dacht eraan energie te stoppen in een groep postzegelkleine mensjes op een flikkerend computerscherm.
… Ik belandde in een soort van dip. Sliep te veel, dronk meer dan goed voor me was, had nergens meer zin in. Ook niet in het verzamelen van verhalen. Naomi en Maria waren behoorlijk heftig geweest. Ik wilde geen treurnis meer. Ik wilde positivisme. En ineens – zomaar – moest ik aan Iradj denken. Ongetwijfeld de meest positieve man die ik ooit heb ontmoet.
Iradj komt uit Iran. Hij was de eerste allochtoon die ooit bij mij op schrijfles kwam. Allochtoon, ja. Het woord mag nu niet meer gebruikt worden, omdat het denigrerend zou zijn, maar in het begin van dit decennium deed niemand er moeilijk over. Wie hier zijn roots had, was autochtoon. De anderen allochtoon.
… Ik zag hem nog perfect voor me, aan tafel in een aftands lokaal in de Spitaelpoortstraat: een kloeke man met een vriendelijke oogopslag en een zachte, uiterst beschaafde stem. Een heer. Een heer met het hart van een poëtisch jongetje. Zijn verhaal katapulteerde mij naar vroegere tijden, naar de sprookjes van 1001 nachten, naar de hoogtijdagen van de romantiek.
… Ik hees mijn luie lijf uit de zetel, startte de computer op, en dook in mijn archief.
Een kwartier later zat ik met een kop koffie tegenover mijn lief. ‘Iradj is verdwenen,’ zei ik met een stem die te schel en te hoog klonk. ‘Zijn verhaal is weg, en ik vind hem ook niet terug op de inschrijvingslijst. Ik snap er geen bal van!’
… ‘Misschien heb je die man en dat verhaal gewoon verzonnen,’ opperde mijn lief. ‘Met al die fantasie van jou … Je onthoudt wel vaker verzinsels.’
… ‘Serieus?’ Ik voelde me geaffronteerd. Dacht hij soms dat ik dement was? Dan zou ik eens vlug het tegendeel bewijzen. Ik liet de koffie voor wat hij was, en opende mijn schatkamer: mijn adressenboek in outlook. Toch een tikje zenuwachtig scrolde ik naar de I. En ja, hoor, daar zat hij: Iradj Mirzaee. Zonder er zelfs maar over na te denken, stuurde ik hem een mailtje.
… Nog geen halve dag later had ik antwoord. Hij bestond, hij leefde, hij stelde het wel, en hij wist nog precies wie ik was. Het verhaal dat ik mij herinnerde, klopte eveneens.
… Ik kon aan de slag!
(wordt vervolgd)