De kronieken van liefde, lust en afzien – Maria – 15
Net toen ik mijn hand uitstak, trok Maria het zakje terug. ‘Wacht efkes, ik moet u eerst nog iets anders laten zien.’ Ze grabbelde in haar handtas, haalde er drie foto’s uit. ‘Kijk hier eens naar. Kent ge ze?’
… Ik nam de eerste foto van haar over, donderde bijna vijftig jaar terug in de tijd. Het was een tamelijk amateuristisch kiekje, genomen op het terras van Dennenland. Maria in vol ornaat, in haar brave deux-pièces en met dat truttige permanentje. ‘Dat ben jij, precies zoals je in mijn geheugen zat.’
… ‘En nu de andere.’ Ze stopte ze in mijn handen.
… ‘Euh… nee.’
… ‘Kijk eens goed.’
… ‘Ik nam mijn leesbril. Op de ene foto stond een volslanke vrouw met een – zeker voor die tijd – kort, bijna mannelijk kapsel. Ze droeg een witte blouse boven een groene broek met wijde pijpen, en stak haar tong uit naar de camera. De derde toonde een krullerig blondje in een lange hippierok, een felroze truitje, minstens drie omslagdoeken en een John Lennonbrilletje. ‘Nooit gezien,’ zei ik naar waarheid.
… Maria glunderde. ‘De tovenarij van uw moeder. Alle drie ik! Die met de broek was mijn gewone ik, de hippie was mijn vakantie-ik. En nummer drie, tja, die kent ge al lang, hé? Mijn Denneland-ik.’
… ‘Wablief?’ Ik stak een extra lamp aan, hield de foto’s onder het licht. Nu ik het wist, zag ik het. Drie keer hetzelfde postuur, hetzelfde lachje, dezelfde ronde wangen.
… ‘Mijn gewone ik droeg kleren uit de winkel van uw ma. Mijn hippiekleren kocht ik in Sluis, en dat mantelpakje is gemaakt door de kleermaker die tegenover uw ma woonde. René, geloof ik.’
… ‘André,’ verbeterde ik automatisch.
… ‘Allemaal ontsproten aan het brein van uw ma.’
… ‘En je haar?’
… ‘Pruiken, kind. Daar ben ik min of meer verslaafd aan geraakt. Nu draag ik er ook één. Ik heb nog nauwelijks haar.’ Ze ging iets meer rechtop zitten, schoof het linnen zakje weer naar mij toe. ‘Maak nu maar open.’
… Ik deed het. Er zaten twee ringen in en een broche.
… ‘Die droeg ik altijd in Denneland,’ zei Maria. ‘Kijk maar op de foto. En nee, ze komen niet uit de sjiekenbak. Fons heeft ze voor mij gekocht. Goeie marchandise. Echt goud en echte steentjes. Ze zijn voor u.’
… Ik keek naar mijn lief, zag in zijn ogen dat hij hetzelfde dacht als ik. ‘Dat kan ik niet aannemen, Maria. Ik heb daar geen recht op.’
… ‘Zoals ge wilt,’ zei ze. ‘Moet ge ze niet hebben, spoel ze dan door de wc. Ik heb kat, noch kraai. Na mijn dood gaat alles naar een goed doel, maar deze dingen niet. Nee. Echt niet.’ Ze zag er plots doodmoe uit. ‘Ik moet maar eens gaan, denk ik.’ Ze stond op, wankelde even.
… Ik liep om de tafel heen, nam haar bij de arm. ‘Uw verhaal was nog niet af,’ zei ik. ‘Vet doodt, daar begon het mee. Het moet daar ook mee eindigen, vind ik.’
… ‘Ach ja …’ Ze haalde haar schouders op, trok zich los, liep naar de deur. Toen veranderde ze van gedacht, en ging weer zitten. ‘Neemt ge die spullen dan aan?’
… ‘Ja,’ zei ik.
… Mijn lief rolde met zijn ogen, maar stribbelde niet tegen.
(wordt vervolgd)