De kronieken van liefde, lust, en afzien – Maria – 11
Maria zakte weg in gemijmer. ‘Fons,’ zei ze uiteindelijk, ‘hij leerde me vrijen, hij leerde me blij zijn, hij leerde me luisteren naar klassieke muziek, en hij leerde me drinken. Grand Marnier in de winter, gin-tonic in de zomer. Het minste wat ik kan doen, is er nog eentje bestellen, ter ere van hem. Of twee, of drie. Misschien bestel ik beter een fles.’ Ze wenkte de dienster.
… ‘Een fles?’ stotterde het meisje. ‘Ik weet niet …’
… ‘Toch wel.’ Maria haalde een briefje van 50 euro uit haar portemonnee, en legde het op tafel. ‘Drinkgeld.’
… ‘Op die manier raak je nooit meer thuis,’ zei ik.
… ‘Ah, kind, er bestaan toch taxi’s?’
… ‘En je auto dan?’
… ‘Die staat hier goed. Ik kom ‘m morgen wel halen, ook met een taxi.’
… De dienster bracht een fles en twee propere glazen. ‘Ik niet meer,’ zei ik.
… ‘Zijt ge zo rap zat dan? Ge hebt er nog maar één gedronken, een kleintje nog wel.’
… ‘Vergeten dat ik ook nog moet rijden?’
… ‘Neem …’
… ‘Niets van. Ik wil met mijn auto naar huis.’
… ‘Zoals ge wilt.’ Ze schonk zichzelf een flinke bel, tikte haar glas tegen het mijne. ‘Op Fons! En nu moet ik nog eens … Alcohol werkt altijd op mijn blaas.’
Toen ze na tien minuten nog niet terug was, ging ik een kijkje nemen. Ik trof haar voor de spiegel, met een glimlach tot achter haar oren, en op elastieken benen. Ik gaf haar een arm, leidde haar naar haar stoel.
… Ze stak meteen weer van wal. ‘Toen ik daar voor de spiegel stond, moest ik denken aan de vakanties met Emiel en Jacques. Altijd naar Italië. Ze dweepten allebei met de Italianen, waren voortdurend op de versiertoer. Samen. Voor mij was dat de hel. Ik met mijn ziel onder de arm tussen een nest tortelduiven. De helft van de tijd trok ik mij terug in de wc’s. Nadat ik Fons had leren kennen, stelde Jacques voor met ons vier op reis te gaan. Emiel wilde daar niets van weten. Het was zo ongeveer de enige keer in al die jaren dat ik hem gelijk gaf. We gingen dus elk apart. Enfin, we vertrokken samen, omwille van de buren, en een paar kilometer verder stapte ik over in de auto van Fons. Veertien dagen samen. Pure zaligheid!’ Haar ogen liepen vol heimwee. ‘Eén keer heeft het gespannen. Fons en ik waren bij de Pont du Gard, in de Provence. Kent ge dat?’
… Ik knikte. ‘Vaneiges. Meesterwerk!’
… Ze grinnikte, zag er ineens tien jaar jonger uit. ‘Het was daar dat het scheef ging. Juist toen we weer in onze auto wilden stappen, arriveerde er een toeristenbus, en wie kwamen daar uitgestapt? Onze bakker met zijn vrouw! Kunt ge dat nu geloven, zo’n toeval? Duizend kilometer van huis, en dan loopt ge iemand uit uw eigen straat tegen het lijf! Ik voelde mij letterlijk van kleur verschieten. Ik ben nooit sneller een auto binnen geduikeld dan toen, maar door de manier waarop ze keek, wist ik bijna zeker dat ze mij herkend had, en dat er miserie van ging komen. De bakker, dat was een goedzak, maar dat vrouwmens, dat was puur vergif!’
(wordt vervolgd)
Hier geraakte ik in verwarring. Hoe kan Maria ineens een jurk uit het rek pakken? Jullie zaten toch in een café?
Dag Ingrid,
ik heb het nog eens nagelezen, en ik snap wat je bedoelt. Ik had in plaats van ‘ze’ ‘uw ma’ moeten schrijven. Het is Maria die zegt: ‘en toen zei ze …’ en in haar verhaal is het mijn ma die een jurk uit het rek past. Ik dacht dat het duidelijk zou zijn omdat ze het in de zin erna over Juliette heeft, maar … ik pas het aan. Bedankt om me er attent op te maken!
Ik ben te snel over de aanhalingstekens heen gegaan, merk ik nu. Ik had kunnen/moeten weten wie er aan het woord was en wie de jurk uit het rek haalde. Excuses voor mijn te snel reageren. Toch lijkt de aanpassing me niet verkeerd.
Ik ben blij met die aanpassing, Ingrid; het kan niet de bedoeling zijn dat lezers aanhalingstekens moeten interpreteren om duidelijkheid te krijgen. Bij mij gaat dat automatisch, vandaar ook dat ik geen moment gedacht had dat de tekst verwarring zou kunnen scheppen. Wie echter – behalve schrijversvolk – let op aanhalingstekens tegenwoordig;)
Ik blijf content met je tip!