De kronieken van liefde, lust en afzien – Naomi – 13
Toen ik de volgende dag arriveerde, lag Yvonne nog in bed. ‘Help je me even naar de zetel?’
… ‘Natuurlijk.’ Ik ondersteunde haar. Ze voelde zo licht als een vogeltje.
… ‘Ja,’ las ze mijn gedachten. ‘Ik ben gestopt met eten. Ik zie er het nut niet meer van in, maar een glaasje wijn zou ik wel appreciëren.’
… ‘Kan je me dat leren?’
… ‘Gedachten lezen? Misschien. Kijk naar mij. Kijk IN mij. In mijn ogen. Ik ga je een vraag stellen. Weet je welke?’
… Ik keek. Diep, intens. Tot de kamer min of meer verdween, en er enkel nog die ogen waren. ‘Ja,’ zei ik toen. ‘Enfin, ik ben niet zeker …’
… ‘Zeg het.’
… ‘Je wil dat ik erbij ben morgen. Je wil niet dat Naomi het alleen moet dragen.’
… Haar glimlach werd breder dan haar gezicht. ‘Tien op tien! Word maar waarzegster, dat schuift beter dan schrijven. En ga zitten. Naomi komt niet vandaag. Haar ma – mijn zwakzinnige Maritaatje – is gisteren ongenadig te keer gegaan.’ De glimlach maakte plaats voor een grimas. ‘Ik had eigenlijk al mijn geld aan mijn kleindochter willen geven. Haar moeder verdient het niet. Kon niet, volgens de notaris. Soit … Schenk ons nu een glas wijn. Dan krijg jij je ontknoping.’
Die ontknoping had behoorlijk wat voeten in de aarde. Yvonne begon met een stevige slok, keek naar haar glas, schudde een beetje verbaasd het hoofd, dronk de rest ook op. Toen stak ze van wal. Het werd al snel duidelijk dat de alcohol nefast was voor haar concentratie. Ze sprong van de hak op de tak, verloor om de haverklap haar ‘draad’.
… Haar moeder (Germaine) had vlotjes de honderd gehaald. Twee dagen erna kreeg ze een beroerte, en verkaste ze naar een zorgcentrum. Het was Yvonnes taak de ouderlijke woning leeg te halen. Veel stof, veel spinnenwebben, een container vol brol. En – verborgen tussen een hallucinante voorraad keukenrollen en toiletpapier – twee stokoude dagboeken: 1918 en 1919.
Yvonne sloot de ogen, kruiste de armen voor haar borst. ‘1918 begon als een meisjesroman. Het was duidelijk dat mijn moeder het dokterskoppel adoreerde. Meneer Henri en madam Mathilda. Twee engelen op aarde schreef ze ergens. Bladzijden lang bejubelt ze het nemen van een bad – een ongekende luxe in die tijd – de ingerichte keuken, de kleren van madam, de ogen en de sokophouders van meneer, de slaapkamer met de zware velours gordijnen … Kinderlijk naïef, en wemelend van de spelfouten.’ Ze reikte naar haar glas op de vensterbank, stak het in de lucht.
… Een beetje onwillig schonk ik haar nog eens in.
… ‘Ik weet het,’ zei ze. ‘Slecht voor mijn hoofd, maar ik heb het nodig.’ Ze nam een klein slokje. ‘Gaandeweg verbeterde haar stijl. Tegen het eind van 1918 schreef ze zo goed als foutloos. De toon veranderde ook. Ik kan het niet goed uitleggen, maar ik werd er ambetant van. Pagina’s vol gezwijmel over hun liefde voor haar, en haar liefde voor hen. Niets expliciet, maar als ik de ruimte tussen de regels probeerde in te vullen, kreeg ik een vieze smaak in mijn mond. En elke, maar dan ook elke pagina werd afgesloten met een oproep aan De Heer van goed en kwaad. Dat ze alles-alles-alles wilde doen om door haar madam en meneer geadopteerd te worden.’ Ze nam haar glas, bracht het naar haar mond, zette het terug zonder ervan te drinken. ‘Alles, Ingrid. Moet ik er een tekening bij maken.’ Ze wendde zich van me af, sloot de ogen.
… De kamer liep vol stilte. De wereld sloop op kousenvoeten dichterbij. Het gerammel van een kar in de gang, een kwaaie kauw op de vensterbank, een jankend autoalarm. Ik ging op straat een sigaret roken.
(wordt vervolgd)
(Slik!) Meer zou ik eigenlijk niet moeten hoeven te zeggen, maar een één-woords-reply is blijkbaar geen reply voor ‘het systeem’.
Yip, ik moest zelf ook slikken toen ik het hoorde …