Kroniek van een aangekondigd huwelijk – 25
Hij viel slecht, die neerwaartse spiraal, want de dag erop vertrokken we voor drie dagen naar Auberge d’ Alle in Dardennen, het hotelletje dat zoveel problemen had opgeleverd bij de boeking, en waarvan we nog niet wisten of het een aanrader zou worden of een te verguizen plek.
… Niet evident, zo’n uitje, na een halve nacht vol discussies. Mijn lief voelde zich genegeerd, ik voelde mij geforceerd. Er werd dus vooral gezwegen in de auto. Dardennen voelden even ver weg als New York.
We vertreuzelden braafjes de uren tot we mochten inchecken. Tegen vier uur stonden we aan de balie. Leuk etablissement. Vriendelijk onthaal. Of we meteen konden beslissen wat we ’s avonds zouden eten, vroeg de receptioniste. ‘Alles is hier vers. Vandaar.’ Ze gaf ons een menukaart. Wij maakten onze keuze.
… Onze kamer was ook oké. Alles straalde oubollige charme uit. Voor de jongste generatie allicht een ramp, voor ons een pluspunt. We dropten onze tassen op het bed en trokken erop uit voor een wandelingetje. Het ijs was nog steeds niet gebroken, de stilte evenmin. Elke fluitende vogel was welkom. Jammer genoeg waren er niet zo veel. Er stond een gure wind, de wolken pakten dreigend samen, de fluiters hielden zich gedeisd.
… ‘Welkomstdrankje?’ vroeg de receptioniste toen we na een klein uurtje terug binnenstapten.
… ‘Graag.’ We ploften neer op de bank in het gezellige salonnetje, en lieten ons bedienen. Nog geen minuut later kregen we gezelschap van een ander koppel. Hij nogal kneuterig, zij praatgraag en de positiviteit in persoon. We hadden het over kinderen, reizen, artrose, wijnproeverij en van alles en nog wat. Voor we het doorhadden, was het tijd om aan tafel te gaan. ‘Ik heb me nog niet omgekleed,’ zei ik.
… ’Pech,’ antwoordde mijn lief. ‘Je kent me al lang genoeg om te weten dat ik niet overtijd wil zijn.’
… En ja, dat wist ik – net zoals ik wist dat dooi er nog niet inzat. Het zou een moeilijke avond worden.
En ja, het werd moeilijk. Dat lag niet aan het eten of aan het drinken. Allebei lekker (zonder spectaculair te zijn). Het lag aan ons. We vonden geen woorden, hadden niets te vertellen. Bij mijn lief viel dat niet op. Hij zegt nooit veel. IK ben degene die doorgaans gesprekken in leven houd. Meestal met onnozelheid, soms met diepzinnigheid. Deze keer lukte het niet. Hoe ik mijn hoofd ook pijnigde, ik vond niets dat de moeite waard was om te delen.
… ‘Je bent wel erg stil,’ zei hij bij de koffie. Het klonk niet als een verwijt, eerder als een vraag.
… Ik keek hem aan, zag ogen vol tristesse, de tristesse die ik zelf ook voelde. Ik wou iets liefs zeggen, kon het niet. ‘Ik voel me gekraakt na gisteren,’ zei ik. ‘Doodongelukkig.’
… Zijn hoofd schokte omhoog. ‘Gekraakt?’
… Ik knikte.
… ‘Oké,’ zei hij. ‘Ik heb het begrepen. We maken er een eind aan.’
(wordt vervolgd)