Het verweesde kind 2 – de kracht van een vervloeking
Het is kermis als een mens de poorten naar zijn verleden openzet. Een ritje in De Rups, daar lijkt het op. Een donkerte vol geheimen, en meteen daarna een vedetten-parade in het helle licht.
… Ik kan ze zo van het podium plukken, die vedetten. Erna bijvoorbeeld. Lichting 2000, net als mijn lief. Ze had een humoristische pen en enorm veel slaap.
… ‘Red ik niet,’ zei ze toen ik haar op een avond vroeg waarom ze niet bleef plakken.
… Ik lachte. In die glorieuze met liefde en lust gekruide week van het millenniumjaar wist mijn lach niet van wijken.
… Zij bleef bloedserieus. ‘Ik heb kanker gehad. Vandaar ook dat mijn haar zo kort is.’
… ‘Jij kanker?’
… ‘Yip, en kijk niet zo verschrikt. Ik laat me niet doen, hoor. Ik ben een vechter. Volgend jaar heb ik net zo veel krullen als jij.’
… Halverwege de herfst zagen we elkaar terug, op een reünie bij mij thuis. En ja, intussen had ze krulletjes gekweekt. Minder volumineus dan die van mij, maar even ros. ‘Volgende reünie draai ik vlechtjes in mijn haar. We gaan er toch mee door, hé? De max, deze bende!’
… En ja, we gingen er mee door.
De derde keer dat we samenkwamen, putje winter, was de kanker terug. De vierde keer arriveerde ze met een kaal hoofd en gloeiend van verontwaardiging. De dag ervoor was haar vriend opgestapt. Omdat hij niet kon leven met een biljartbal. Zo had hij het gezegd. ‘Ongelooflijk toch dat ik drie jaar heb samengewoond met zo’n loeder? Vooruit, Ingrid, geef ons een schrijfopdracht, zodat ik die vent uit mijn hoofd kan zetten. Voor ik ontplof van kolere.’
… ‘Een ode aan de biljartbal,’ zei ik, ‘en daarna een vervloeking van dat loeder.’
… Zo geschiedde… Nooit is er in mijn woonkamer harder en meer gelachen dat toen, die dag…
Zes weken later was Erna dood, tweeëndertig jaar jong. Ze liet me haar vulpen na. Officieel, testamentair – alsook een pluk donkerblond haar (samengehouden met een rood lintje), een lijntje tekst over de schoonheid van zeepbellen, en een getekende glimlach (smileys bestonden toen nog niet, of ik had er nog nooit één gezien – dat kan ook). De notaris snapte er geen bal van.
We kwamen nog één keer samen – acht mensen en één lege stoel – om zeepbellen te blazen. Nooit woog de stilte in mijn living zwaarder dan toen, die dag…
P.S. “Het loeder” is tot op de dag van vandaag ‘jonkman’ gebleven, en zijn leven is nog saaier dan dat van een sanseveria. Drie keer nadenken dus voor je een bende schrijvers tegen jou in het harnas jaagt!
(wordt vervolgd)
Wat een mooie, droevige herinnering..
Ja, die schrijfweken hebben me een complete schatkamer op geleverd in mijn hoofd… en – wat nog beter is – ontzettend veel vriendschap!