Zot zijn enzovoorts, nummer 7 – crash in de maak!
Ik stond blijkbaar vooraan toen de mankementjes uitgedeeld werden, want naast een autistisch stel hersenen kreeg ik ook een ‘astigmatisme tegen de regel’ en nachtblindheid cadeau. Overdag is mijn veraf-zicht onscherp, (ook met lenzen of bril), en ’s avonds zoek ik mijn weg min of meer op de tast. Wat de zaken nog ingewikkelder maakt, is de eigenzinnigheid van mijn hoofd. Al die onscherpe beelden worden heel regelmatig vervormd of in stukjes gehakt. Wegpaaltjes worden robotjes, een vieze, stijve zweetsok wordt een buitenaards beest, een inderhaast opgebouwde wegbarricade komt binnen als een scène uit de Franse revolutie, en op slechte dagen zie ik in de spiegel niet mezelf, maar een verzameling stippen, net of ik in beeld ben gezet door een pointillist. Voor een schrijver is dat een godsgeschenk. Daar ben ik me ten volle van bewust. Vreemde werelden à volonté – dag in, dag uit. Zonder enige moeite.
In een vertrouwde omgeving heb ik er geen last van. Ik wéét dat de hond bij de sofa gewoon een verfrommeld kussen is, net zoals ik wéét dat de hoed op het lijf van mijn lief een hoofd is (Grapje!). Op onbekend terrein wordt het lastiger.
… Het spaarzame schijnsel in het busje en het nog spaarzamere licht op de camping lieten plaats voor veel schaduw. Te veel. De woonruimte van het busje leek verschwunden. Normaal, hield ik mezelf voor. Nu is het een slaapkamer. Alleen… ik zag geen slaapkamer. Het enige wat ik zag, was een bed, somber en duister als een giftige poel. Er liep een koude rilling over mijn rug.
… Mijn lief wipte naar buiten. ‘Help je opdekken? Wacht, ik zorg voor sfeerlicht.’
… Extra wattage zorgde voor een beetje soelaas, het vrolijk gekleurde beddengoed eveneens. Mijn rug bleef rillerig, maar ik was vastbesloten daarover te zwijgen. Ik wilde me niet belachelijk maken. ‘We kunnen net zo goed buiten gaan liggen,’ zei ik zo opgewekt mogelijk. ‘Je hebt hier toch geen privacy.’
… ‘Natuurlijk wel. Wacht maar.’ Systematisch schermde mijn lief alle ramen af.
… Bij elk schermpje dat neerzakte, bij elk zeiltje dat werd gespannen, voelde ik mijn rug rilleriger worden. ‘Wacht, we zijn de wc vergeten.’
… Mijn lief sloot het laatste nachtlicht buiten, wrong zich tussen de twee voorstoelen door, en staarde bedenkelijk naar het kastje onder het afwasbakje. ‘Die zit daar, maar we krijgen ze er niet uit met dat bed ervoor.’
… ‘Dan demonteren we dat bed en beginnen we opnieuw.’ Dat klonk redelijk, vond ik. Het chemisch toilet, met de belachelijke naam Porta Potti, was mijn enige eis geweest toen we besloten die VW te huren. Ik mocht er niet aan denken om halverwege de nacht bijtgrage spinnen en glibberige wormen te trotseren om een plas te gaan doen. No way!
Mijn lief en ik zijn al lang samen. Soms hoort hij wat ik niet zeg, en voelt hij wat ik niet wil voelen. ‘Oké, maar ik vrees…’ Hij wees naar het smalle strookje tussen het uiteinde van het bed en de voorstoelen. ‘Ik vrees dat er gewoon geen plaats is voor die wc en dat…’
… De rest hoorde ik niet meer…
(wordt vervolgd)