Monddood, daar gaan we voor (maar dan wel in de andere richting)
Wie A zegt, moet B zeggen. Hier dus het vervolg van de redding van mijn kleinzoon.
…Wie met plezier en passie in het onderwijs staat, zal zich de haren uit de kop rukken bij dit relaas.
…Helaas, er is geen woord van gelogen. Ik wou dat het anders was…
De strafbare, laakbare feiten (giechelen, dollen met vriendjes, een lessenaar laten piepen, een verloren pennenzak vinden, niet rechtop zitten in het bijzijn van meerderen) – steevast bestempeld als incidenten – stapelen zich op. De straffen ook. Arno, toch al geen dikkertje, smelt weg. School interesseert hem niet meer, voor geen millimeter. In zijn ogen rest geen plaats voor de benen van ‘die van beeld’. Er groeien alleen tranen.
Precies tien dagen na het eerste schorsingsgesprek valt de uitnodiging voor het derde binnen. Er moet een ‘contract’ getekend worden, een contract waarin Arno belooft onderdanig te zijn. Houdt hij zich niet aan dat contract, dan wordt hij van school verwijderd, en zal dat dertig jaar in zijn dossier blijven staan.
… Onderdanig? We kunnen onze ogen en oren niet geloven. Zijn we terug in de tijd van de Heren van Zichem?
We beslissen dat we met drie zullen gaan: ma, pa, oma. Om ons te profileren als ‘clan’, beetje in maffiastijl. Mijn schoonzoon heeft daar de perfecte looks voor. Mijn dochter biedt het luchtige tegengewicht, ik ga als eminence grise.
Ik bereid me degelijk voor. Ik doorloop het schoolreglement – 82 bladzijden, waarvan meer dan een derde over tuchtmaatregelen – alsof de jongeren huizen in de Nieuwe Wandeling. Ik verdiep me ook in het leven van de patroonheilige van de school. Slechte keuze, die heilige. De man stond voor begrip, voor schipperen, voor humor – moest dat ook bekopen met zijn leven (hij werd levend geroosterd!) Van al die zaken geen spoor in het schoolreglement.
Die voorbereidingen had ik kunnen laten. We botsen op een muur. De directrice verbergt zich (met enige gêne en het nodige geschipper weliswaar) achter het reglement, de klastitularis schermt ermee. Met evenveel plezier als een kampcommadant in Auschwitz.
… ‘Ordnung muss sein!’ Ze lacht erbij. Haar ogen doen niet mee. Die knipperen en flikkeren. Ze heeft het raarste gezicht dat ik ooit zag, een wildgroei van tics. Haar wenkbrauwen draaien overuren, haar mondhoeken klimmen en dalen à volonté, de aders in haar hals zijn zo gezwollen dat ik voor een hartaanval vrees.
…Als ze zich – knipperend en flikkerend – laat ontvallen dat er ongetwijfeld heel diep vanbinnen een goede jongen schuilt in Arno, en dat hij zich gewoon moet herpakken en stipt de regels moet volgen, staan we – alsof het was geregisseerd – gelijktijdig op. ‘Hier stopt het.’
We botsen op een stilte met weerhaken.
Maar… eind goed, al goed. Arno begint maandag op een nieuwe school, een school met regels (zo hoort het), een school zonder beschermheilige, en vooral: een school zonder kampcommandant!