Fladderen en zweven…
Tot nog toe zag ik bij het woord muze altijd een vrouw in een witte draperie: een soort van geest, die fladderde van kunstenaar naar kunstenaar.
…Het was dan ook even schrikken toen ik vorige week zélf tot muze werd bevorderd.
…Fladderen met niet meer aan mijn lijf dan oude vitrage… ik kon me er niets bij voorstellen.
Hij heet Herman en hij is kunstenaar – een echte! Hij maakt beelden en schilderijen die je een stomp in je maag geven. Hij ziet er ook uit als een artiest: een scherp gesneden gezicht, precies de goeie rimpels, de perfect gepijnigde frons, sneeuwwit haar. De beau monde adoreert hem, en dat loont. Een uit de kluiten gewassen beeldhouwwerk van Herman is meer waard dan vijftienduizend boeken van mij.
Ik kon dan ook mijn oren niet geloven toen hij me bij zijn laatste bezoek bekende dat hij was vastgelopen, dat hij al twee jaar geen penseel had aangeraakt. Toen hij daar even later aan toevoegde dat het mijn schuld was, wist ik helemaal niet meer waar ik het had. ‘Hoezo?’ vroeg ik.
…‘Ik zie je te weinig’, zei hij. ‘Ik mis je. Je kleur, je eigenwijze babbels, de sigarettenwolk boven je hoofd, je vrouwelijkheid, alles. Ik mis zelfs je ambetantigheid. Misschien moet je maar bij mij komen wonen. Als muze.’
…Daar kon uiteraard geen sprake van zijn, ik woon al bij iemand, en een ménage à trois, daar zit ik echt niet op te wachten. Na veel vijven en zessen kwamen we tot een overeenkomst. Ik zou elke week één dag bij hem thuis gaan schrijven (in kleur, met eigenwijze, vrouwelijke nicotinewolken en de nodige ambetantigheid), hij zou intussen schilderen.
Ik had er – eerlijk gezegd – geen vertrouwen in. Een muze moest jong zijn (dacht ik). Jong, beeldschoon, welopgevoed, verstandig en in staat om verleidelijk te fladderen in vormeloze, witte vodden. Ik voelde me dus behoorlijk opgelaten toen ik ginder arriveerde in mijn Fordje, gekleed in een oude jeans en een regenboogblouse, en met ettelijke jaren te veel op mijn teller.
…Edoch… het werkte. Dubbel zelfs. Niet alleen schreef ik drie keer meer dan ik doorgaans doe, maar Herman ging ook écht weer aan het schilderen. In kleur, met eigenwijze, vrouwelijke wolken en de nodige ambetantigheid.
…Het strafste was dat mijn muze-schap ook op afstand werkte.
…‘Je zweefde hier de hele tijd rond’, zei hij gisteren. ‘Ik ben in geen jaren zo productief geweest als afgelopen week.’
Moraal van dit verhaal?
…Niemand is ooit te oud om te fladderen en te zweven. Ook ik niet!
…Nieman
Mo…
…
…
…
Wat een mooi verhaal! Er kan nooit te veel kunst in de wereld zijn 🙂
Klopt als een bus. Kunst is er nooit te veel!
Hallo Ingrid. Ik kan op dit moment ook een goeie muze gebruiken. Zweef jij soms tot in merelbeke? Of kan jij wat van die ambetante goddelijkheid of goddelijke ambetantigheid van op afstand door beamen? Maar ik wil ook niet verantwoordelijk zijn voor een muze met een burnout! 🙂
Beamen zie ik wel zitten. Fladderen tot in Merelbeke zit er tot half september niet in, vrees ik;-)
Fladder en zweef maar rustig voort Ingrid. Je hebt nog vele jaren om ervan te genieten.
Doe ik, Chantal!
Hoe heet hij met zijn familienaam? Ik wil hem wel eens googlen
Jet zal je maar overkomen, leuk zeg
Ja, ik zie het als een upgrade;-)
Zijn (artiesten)naam is Van Nazareth.
Zo’n wit gordijntje zou jou nochtans niet misstaan, Ingrid!
Ik houd het toch maar liever bij mijn gewone spullen!
mooi!
Merci, Philippe!