Fictie en fantasie
Ze zitten bij het raam, gevangen in verveling. Hun blik zwerft over het plein. Er wolkt onweer om hun hoofden.
‘Las je die roman waarover ik het had?’ vraagt zij uiteindelijk.
Hij kijkt haar streng aan. ‘Fictieschrijvers zijn leeghoofden, Daisy. Mensen met te veel fantasie.’ Hij spreekt ‘fantasie’ uit als was het een synoniem voor ‘drol’, wenkt de ober. ‘Geef mij maar een cognac.’
De vrouw knikt. Haar mondhoeken zoeken haar schoenen, zwarte molières met een vergulde gesp.
Hij buigt zich over zijn krant, de (financieel economische) Tijd.
Is fictie voor leeghoofden met te veel fantasie? Ammehoela!
Fictie vereist meer denkwerk dan beursoverzichten of faillissementsverslagen. En … fantasie heeft een schrijver er niet voor nodig.
Wat hij wél nodig heeft, is inbeeldingsvermogen. Volgens Van Dale is dat hetzelfde als fantasie. Ik ben het daar niet mee eens.
Een schrijver moet geen nieuwe werelden ‘uitvinden’, hij moet de wereld die hij kent ánders kunnen zien, ánders kunnen ervaren. Of – om het technisch uit te drukken – hij moet kunnen goochelen met perspectieven.
Neem nu bijgevoegde foto …
Een of andere exotische woestijn?
Verre van!
Gewoon Groede – bij Cadzand.
Om een zandricheltje van tien centimeter te veranderen in een woestijn hoef je alleen maar op je buik te gaan liggen en scheef te kijken.
Dat is wat een fictieschrijver ook moet doen: op zijn buik gaan liggen (een andere ongemakkelijke positie mag ook) en scheef kijken.
En … vooral NIET leeghoofdig worden!
Je wil niet weten hoe vaak ik al onterecht werd beschuldigd.. Dank voor het heerlijke inzicht!
Het laatste wat ik op mijn bord kreeg: ‘jij verdient je brood dus met opstellen schrijven?’
En dan had je moeten zien hoe die vrouw naar mij keek;-)